Met betrekking tot de in Jesaja 7:8 genoemde „vijfenzestig jaar”, binnen welke voorzegde periode Efraïm „verbrijzeld” zou worden, merkt de Commentary on the Whole Bible (door Jamieson, Fausset en Brown) op: „Eén deportatie van Israël vond, gerekend vanaf dit tijdstip [het tijdstip van Jesaja’s profetie], binnen een of twee jaar plaats, onder Tiglath-Pileser
2 Koningen 15:29 In de tijd van koning Pekah van Israël viel koning Tiglath-Pileser van Assyrië het land binnen... De inwoners voerde hij in ballingschap naar Assyrië weg.
Een volgende deportatie vond ongeveer twintig jaar later tijdens de regering van Hosea plaats, onder Salmaneser
2 Koningen 17:01.....
5 De koning van Assyrië viel het land binnen. Hij kwam bij Samaria en belegerde de stad drie jaar lang. 6 In het negende jaar van Hosea veroverde de koning van Assyrië Samaria. Daarna voerde hij de Israëlieten in ballingschap weg naar Assyrië.
Maar de laatste deportatie, die Israël totaal ’verbrijzelde’ zodat het ’geen volk’ meer was, en waarna in Samaria nederzettingen van buitenlanders werden gevestigd, vond onder Esar-Haddon plaats, die ook Manasse, de koning van Juda, wegvoerde in het tweeëntwintigste jaar van zijn regering, vijfenzestig jaar na het uitspreken van deze profetie
2 Koningen 17:24 De koning van Assyrië haalde vervolgens mensen uit Babylon... en liet ze in de plaats van de Israëlieten in de steden van Samaria wonen. Ze namen Samaria in bezit en vestigden zich in de steden ervan
(vgl. Ezra 4.2, 3, 10 met 2 Koningen 17.24; 2 Kronieken 33.11).