De inscripties laten verder zien dat Nebukadnezar wegens het bericht over de dood van zijn vader naar Babylon terugkeerde en op 1 Elul (augustus/september) de troon besteeg. In dit troonsbestijgingsjaar van hem keerde hij terug naar Hattu, en „in de maand Sjebat [januari/februari, 624 v.G.T.] bracht hij de grote buit uit Hattu naar Babylon” (Assyrian and Babylonian Chronicles, door A. K. Grayson, 1975, blz. 100). In 624 v.G.T.
Een spijkerschriftinscriptie (British Museum 21946) verklaart: „Het zevende jaar: In de maand Kislev monsterde
de koning van Akkad zijn leger en trok op naar Hattu [het land Hatti]. Hij belegerde de stad van Juda en op de
tweede dag van de maand Adar veroverde hij de stad (en) nam (haar) koning [Jojachin] gevangen. Hij stelde in de
stad een koning van zijn eigen keuze [Zedekia] aan (en) na de rijke schatting van de stad te hebben ontvangen,
bracht hij die naar Babylon” (Assyrian and Babylonian Chronicles, door A. K. Grayson, 1975, blz. 102; AFB.:
Deel 2, blz. 326)
Josephus vermeldt: „In het vijfde jaar na Jeruzalems verwoesting, het drie-en-twintigste van Nabuchodonosors regeering, rukte deze koning met een leger Coele-Syrië binnen, veroverde het en deed vervolgens den Ammanieten en Moabieten den oorlog aan. Na deze volken onderworpen te hebben, deed hij een inval in Egypte met het doel dit te veroveren, doodde den destijds regeerenden koning, zette een ander in zijne plaats, nam de aldaar aanwezige Joden weder gevangen en voerde ze mee naar Babylon.” — Joodsche oudheden, X, ix, 7.