TVT5,t.t.a (basis) © Johan Lagae

Vul de juiste oplossing in het 'venster' in.

Let goed op dat je correct typt.
De computer houdt ook rekening met spaties.
Gebruik als komma een echte komma.
TVT,v.t. Hoe schrijf je werkwoorden.png
Herhaling van werkwoorden in de t.t.
Termenkennen en gebruiken: ww. - nv. - pv. - ond. - enk. - mv. - t.t. - v.t. - stam - uitgang

1. Formuleer de ja/nee - vraag. Schrijf daarna de pv. op.

Mama telefoneert naar haar vriendin.

Die twee blijven wel een uur aan de lijn.

Ik mag nooit zo lang telefoneren.


2. Schrijf na elke zin de pv.

Het is zeven dagen en zeven nachten feest in Decibel.
Iedereen wordt ontzettend dronken.
De mensen dansen op de vrolijke muziek.
Ook de burgemeester vindt het een schitterend feest.
Een oude man heeft op zijn zolder een vuurpijl bewaard.
Die steekt hij stiekem af.
Heel Decibel juicht om de schitterende sterrenregen.
Stach zwaait van plezier met zijn armen.

3. Schrijf na elke zin: pv. (ja/nee - vraag) - nv. (ik zal ...) - stam (ik ...)

De zon staat hoog aan de hemel.
- -
De kinderen spelen met water.
- -
Mams geeft iedereen een ijsje.
- -
Het smelt van de warmte.
- -
Dat vindt niemand erg.
- -
Het weer mag enkele dagen zo blijven.
- -

4. Vul de juiste vorm van het werkwoord aan.
Vul eerst een vorm van 'werken' in. Daarna een vorm van de opgegeven nv.

Ik . -------------------------------------- (lezen) Ik elke dag de krant.
Sportnieuws . ---------------------- (boeien) Sportnieuws mij het meest.
ik? --------------------------------------- (vinden) Stripverhalen ik ook leuk.
Mijn zus . ---------------------------- (houden) Mijn zus van moordzaken.
Veel ongevallen . -------------- (staan) Er ook veel ongevallen in.

Vul nu onmiddellijk de juiste vorm in.
(gebeuren) Vandaag is er een ongeval in onze straat.
(schrijven) In de krant men ook over de eigen streek.
(schrijven) Ze hebben ook al over onze school .
(bezorgen) De postbode elke dag de krant.
(rijden) Hij daarvoor met een speciale fiets.

5. Kies het juiste werkwoord en vul de juiste vorm in.
eten - landen - stelen - sluipen - luisteren - schaden - houden - branden - wachten - kopen

Mijn broer af en toe een cd.
Hij graag naar muziek.
De zon op je vel.
Te veel zonnebaden je gezondheid.
jij ook van spaghetti?
Ik soms drie volle borden.
Er een vos rond de boerderij.
Hij heeft al zes kippen .
Eindelijk het vliegtuig.
Ik heb er lang op .

6. Vul in elke zin de gepaste werkwoordsvorm in.
Kies uit: gedood, verrast, antwoordt, verast, beantwoord

Mijn mama heeft me aangenaam .
De jongen niet correct op de vraag.
De poes heeft het kleine vogeltje .