ww III, verleden tijd 9 (zwakke werkwoorden, gegeven stam) © Johan Lagae

Als je niet goed kunt horen of je -te/-ten of -de/-den moet plakken:
Schrijf altijd eerst de STAM op. Zit de letter die nu op het einde staat in T KoFSCHiP? Ja = te of ten plakken. Nee = de of den plakken.

Bijvoorbeeld: schrobben. Stam: schrob. Zit de b die op het einde blijft staan in T KoFSCHiP? Nee. Dus: Ik schrobde, wij schrobden.
Bij sterke werkwoorden gewoon schrijven zoals je het hoort. Denk aan enkelvoud of meervoud!
Succes.

Let goed op dat je correct typt.
De computer houdt ook rekening met spaties en hoofdletters.
Gebruik als komma een echte komma.
1. Nadat de deuren waren gesloten, (start) de gezagvoerder de motoren.
2. De houthakkers (vel) boom na boom.
3. Ik begreep direct dat hij haar met iemand (verwar) .
4. Op 5 december (strooi) niet Zwarte Piet, maar moeder pepernoten rond.
5. Voordat de lerares de zinnen op het bord schreef, (wis) ze de andere tekst uit.
6. Doordat hij te haastig werkte, (verpruts) hij zijn werkstuk.
7. De toeschouwers (juich) , toen de Nederlandse schaatser als eerste de finish passeerde.
8. Mijn tante (verbaas) zich erover dat haar neefje langer wilde blijven logeren.
9. Toen Ida met een lekke band langs het fietspad stond, (bof) ze dat net haar broer langskwam.
10. Tijdens de werkzaamheden in onze straat, (gebeur) het wel, dat er geen water meer uit de kraan kwam.
11. De directeur van de mavo (schors) de leerling die de brandkraan had opengedraaid.
12. Langzaam aan (slib) de haven van het stadje dicht.
13. Door de gladheid (slip) de melkwagen, zodat hij een lantaarnpaal (ram) .
14. Hij veegde de pindavelletjes die aan zijn mond (kleef) , met een papieren zakdoekje weg.
15. Sommigen hadden voor hun veertigste al een kunstgebit, omdat men destijds minder waarde (hecht) aan het behoud van iemands tanden en kiezen.
16. Doordat iemand tegen zijn arm stootte, (mors) hij koffie op het tafelkleed.
17. Ik verwachtte niet dat er iemand zou zijn die de maatregel (betwist) .
18. De bommen die onschadelijk gemaakt moesten worden, (ontplof) zonder schade aan te richten.
19. Toen de afwas klaar was, (haast) Astrid zich naar buiten.
20. Het werd zo benauwd in het rokerige zaaltje, dat we haast (stik) .
21. Voordat hij met het boren begon, (verdoof) de tandarts de patiënt.
22. "Let op het roer!", (schreeuw) de kapitein naar de stuurman.
23. Toen hun collega meedeelde dat hij had gesolliciteerd, (geloof) zij hem niet.
24. Het was een geluk, dat de lucht tegen de avond (opklaar) .