ww III, tegenwoordige tijd 10 © Johan Lagae
Let goed op dat je correct typt.
De computer houdt ook rekening met spaties en hoofdletters.
Gebruik als komma een echte komma.
1. (branden) Het vuur
niet goed.
2. (branden) Ik
van verlangen om het nieuws te horen.
3. (branden) Kom niet aan de ketel, anders
je je vingers.
4. (branden)
er iets aan?
5. (branden) Ja, de soep
aan.
6. (branden) Pas op,
je niet!
7. (branden) De kaars
.
8. (binden) Ik
mijn schaatsen onder.
9. (binden)
je even een touwtje om dit pak?
10. (winnen) Wie waagt, die
.
11. (winden) Ik
mijn wekker op.
12. (winden) Waarom
je je altijd zo op?
13. (winnen) De aanhouder
.
14. (winden) Mijn vader
zich nooit op.
15. (winnen) (vinden) Je
er niets mee,
je ook niet?
16. (zeggen) (vinden) Hij
altijd precies, wat hij ervan
.
17. (lijden) De patiënt
veel pijn.
18. (leiden) Je
me niet zo gemakkelijk om de tuin!
19. (lijden)
je nog steeds aan hoofdpijn?
20. (lijden) Een groot deel van de mensheid
iedere dag honger.
21. (leiden) Een Zweedse scheidsrechter
de wedstrijd.
22. (leiden) Deze weg
door het gebergte.
Antwoord controleren
OK